DE VISSERS

Tot in de twintiger jaren voer de vloot op de zeilen. Maar zo rond 1930 schafte zo wat de gehele vloot een motor aan, veelal een Kromhout van 20 of 30 PK. De kosten waren zo'n 3 à 4 duizend gulden. Ook werd er voor die prijs een liertje bijgeleverd om het net met vis binnen boord te hijsen. De houten schuitjes waren daar niet op berekend. Door het gestamp van de motor kwamen er veel lekkages voor. De werfbaas vaarde er wel bij. Ook het omgaan met de motor liet nogal wat te wensen over. De meeste visserslui hadden er de grootste problemen mee. Vaak moest Arjaan van de Gruiter er aan te pas komen. Hij had een spoedcursus gevolgd op de Kromhout-fabriek. Ook op zee zaten ze nogal eens om hem verlegen. Met bepaalde seinen konden ze hem duidelijk maken dat het weer niet goed ging. Zodoende stapte hij aan boord en een knecht nam zijn taak dan waar. Met de motoren keerde na vele jaren de gehele vissersvloot vrijdags weer naar de thuishaven.

Sinds de afsluiting van het Sloe in 1870 had men steeds in Vlissingen of Veere gelegen. Op de kade en op 't muldertje (de kanaaldijk) stonden de vrouwen en de kinderen de vloot dan op te wachten. Als men het topje van de mast in zicht kreeg, net voor de draai bij 't eilandje, dan wisten ze al precies welke ARM er aan kwam. Als ze dan aanmeerden klonk de motor puf-puf-puf. Men zei dan 'schuld-schuld-schuld'. Maar dat nam niet weg, dat het reuze gezellig en bedrijvig was aan de haven. In de thuishaven moesten de scheepjes weer van het nodige voorzien worden: water, kolen, zout, olie, e.d. De olie werd in vaten naar de schuiten toegerold. Als jongen heb ik ook vaak zo'n leeg vat teruggerold. Wat hield dat een kabaal. Ook werden de netten geboet op de kade, het schorretje en het muldertje.

In de oorlogsjaren zijn veel schuiten gevorderd door de Duitse weermacht, volgens de geruchten voor een invasie op Engeland. Maar Gode zij dank kwam dit er niet van. De vloot mocht niet eerder uitvaren dan op de daarvoor aangegeven dag; de Duitsers hadden de haven afgebakend met staaldraad. En ook dan nog, bij het uitvaren, ging er een gewapende Duitser mee. De Duitsers hadden een denkbeeldige lijn getrokken van Schouwen naar Walcheren waarbuiten niet gevist mocht worden. Overschreed men die dan was er binnen de kortste keren een snelboot bij je en werd je opgebracht. Dan moest je een goed babbeltje doen om je schuitje weer in handen te krijgen. Want de Duitsers waren snel de gedachte toegedaan dat je er van tussenuit wilde vluchten naar Engeland. In de schardijntijd tijdens de oorlogsjaren is er heel goed verdiend. In één week tijd verdiende de schipper soms de kosten van de motor eruit. Een ongekende weelde was het, zodat 'het beusje' (de portemonnee) goed gevuld was. In het begin van de oorlog telde de vloot nog ruim 40 vaartuigen. Maar na de oorlog kon men ze op tien vingers tellen.

© G. de Nooijer


Terug naar Inhoudsopgave